De term “Oostblok” ontstond na de Tweede Wereldoorlog (vanaf 1945) tijdens de Koude Oorlog. Daarmee bedoelde men de groep communistische landen in Oost- en Centraal-Europa die onder invloed stonden van de Sovjet-Unie.
De naam Oostblok werd vooral gebruikt in het Westen (door landen zoals Nederland, Frankrijk en de Verenigde Staten). De mensen die in die landen woonden, gebruikten die term zelf bijna nooit.
Het roze gedeelte op de kaart zijn de Oostbloklanden. Het was heel lastig om van het Westen naar het Oosten (Oostblok) te reizen. De dikke zwarte lijn, de grens tussen Oost en West, wordt toen ook wel het IJzeren Gordijn genoemd.
Tot het Oostblok hoorden:
De Sovjet-Unie (de grootste en machtigste)
Oost-Duitsland (DDR)
Polen
Tsjecho-Slowakije
Hongarije
Roemenië
Bulgarije
Deze landen waren lid van het Warschaupact, een militair bondgenootschap dat in 1955 werd opgericht als tegenhanger van de NAVO.
In theorie waren de Oostbloklanden zelfstandige staten, maar in werkelijkheid bepaalde de Sovjet-Unie wat er gebeurde.
De regeringen waren allemaal communistisch, er was geen vrije verkiezing, en de pers stond onder strenge controle. Wie kritiek had op de regering, kon worden gearresteerd of ontslagen.
De economieën waren centraal gepland: de staat bepaalde wat er geproduceerd werd, wat iets mocht kosten en hoeveel mensen mochten verdienen. Veel mensen hadden werk, maar er was vaak gebrek aan vrijheid, keuze en welvaart.
Twee communistische landen hoorden niet echt bij het Oostblok:
Albanië koos al snel een eigen koers en verbrak de banden met Moskou.
Joegoslavië onder leiding van Josip Tito voerde een onafhankelijke communistische politiek. Het land was geen lid van het Warschaupact en werkte soms zelfs samen met het Westen.
Niet iedereen in het Oostblok was tevreden. Soms kwamen mensen in opstand tegen de communistische regeringen:
1956: Opstand in Hongarije, hard neergeslagen door Sovjet-tanks.
1968: Praagse Lente in Tsjecho-Slowakije, ook met geweld onderdrukt.
1980–1989: In Polen ontstond de Solidarność-beweging, die vreedzaam streed voor vrijheid en vakbondsrechten.
Deze gebeurtenissen lieten zien dat veel mensen onvrede voelden over het gebrek aan vrijheid.
In de tweede helft van de jaren 1980 kwam Michaïl Gorbatsjov aan de macht in de Sovjet-Unie. Hij probeerde het land te hervormen met zijn politiek van glasnost (openheid) en perestrojka (vernieuwing). Dat leidde tot grote veranderingen:
Mensen mochten meer zeggen wat ze dachten.
De Sovjet-Unie greep niet meer militair in bij protesten in andere landen.
Daardoor konden landen als Polen, Hongarije en Tsjecho-Slowakije zelf democratische hervormingen doorvoeren.
In 1989 viel de Berlijnse Muur, en binnen twee jaar viel ook de Sovjet-Unie uit elkaar.
Op 1 april 1991 werd het Warschaupact opgeheven.
Na 1991 werd de term Oostblok niet meer gebruikt. De landen gingen hun eigen weg:
Ze kregen democratische regeringen,
stapten over op vrije markteconomieën,
en sommige werden zelfs lid van de Europese Unie en de NAVO.
Vandaag de dag horen veel van die vroegere Oostbloklanden, zoals Polen, Hongarije, Tsjechië, Slovenië en Roemenië, bij het vrije en verenigde Europa.