De NAVO (in het Engels: NATO) werd opgericht op 4 april 1949 in Washington. Elf landen werkten samen om elkaar te beschermen: België, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, IJsland, Italië, Canada, Luxemburg, Nederland, Portugal en de Verenigde Staten. In de jaren daarna sloten ook Griekenland en Turkije (1952), West-Duitsland (1955) en Spanje (1982) zich aan.
Na de Tweede Wereldoorlog was er veel wantrouwen tussen het Westen (met de VS) en het Oosten (met de Sovjet-Unie). De NAVO moest voorkomen dat de Sovjet-Unie haar macht verder zou uitbreiden over West-Europa.
De afspraak was: als één land wordt aangevallen, helpen alle andere landen mee met verdedigen. Dat zorgde ervoor dat de Sovjet-Unie minder snel zou durven aanvallen.
Er werd dus niet echt gevochten, maar de NAVO hield wél grote legers paraat. Dat noemden ze een gewapende vrede.
Na 1991 wilden veel landen uit Midden- en Oost-Europa graag lid worden van de NAVO. Omdat dat niet allemaal tegelijk kon, werd in 1994 het “Partnership for Peace” (PFP) opgericht — een soort voorbereidingsprogramma of wachtkamer voor landen die wilden samenwerken met de NAVO.
Later werden veel van die landen (zoals Polen, Tsjechië, Hongarije en de Baltische staten) echte NAVO-leden.
De NAVO bestaat inmiddels uit 32 landen (sinds 2024 is ook Zweden toegetreden). Ze werkt samen aan veiligheid, cyberverdediging en bescherming tegen terreur.
Ook speelt de NAVO opnieuw een belangrijke rol sinds de oorlog in Oekraïne, waarbij de lidstaten proberen de vrede in Europa te bewaren en landen in de buurt van Rusland te beschermen.