In 1991 kwam er een einde aan de Golfoorlog.
Een groep landen – waaronder de Verenigde Staten – verdreef het leger van Irak uit het buurland Koeweit, dat Irak had bezet.
Kort daarna veranderde de wereldpolitiek enorm.
De Koude Oorlog tussen het Westen (met de VS) en het Oosten (met de Sovjet-Unie) was voorbij.
De Sovjet-Unie bestond niet meer, en in 1992 hadden beide landen nieuwe leiders: Boris Jeltsin in Rusland en Bill Clinton in de Verenigde Staten.
De spanning tussen Oost en West nam af, en de landen gingen steeds meer samenwerken.
Het leek alsof er eindelijk een tijd van vrede en hoop was aangebroken.
In de jaren ’90 ging het goed met de Verenigde Staten.
Er kwam een periode van economische groei, vooral door nieuwe technologieën:
de computer werd steeds belangrijker,
en het internet veranderde de wereld.
President Bill Clinton (1993–2001) zorgde voor optimisme.
Hoewel hij te maken kreeg met politieke problemen en privé-schandalen, bleef de economie sterk.
Toen hij in 2001 vertrok, was Amerika een rijk en zelfverzekerd land.
Dat veranderde plotseling op 11 september 2001.
Terroristen kaapten vier vliegtuigen:
Twee vlogen in de twee torens van het World Trade Center in New York,
Eén raakte het Pentagon in Washington,
Het vierde stortte neer op een veld in Pennsylvania.
Bij de aanslagen kwamen duizenden mensen om. Het land was in shock en rouwde diep. De Verenigde Staten verklaarden de “oorlog tegen terrorisme” en begonnen militaire acties in Afghanistan en later Irak.
Na 2001 werd de sfeer in Amerika en de rest van de wereld onzekerder.
De oorlogen kostten veel geld, en de economie kreeg het zwaar.
Mensen voelden zich minder veilig en vertrouwden de toekomst minder.
Pas rond 2013–2014 kwam er weer wat economische vooruitgang.
Toch bleef het duidelijk dat de wereld sinds 2001 blijvend was veranderd:
het tijdperk van de Koude Oorlog was voorbij, maar een nieuw tijdperk van spanningen en dreiging was begonnen.